Het is vijf uur ’s ochtends. Het licht komt door de openstaande deur van mijn hutje. Op de achtergrond hoor ik de radio tetteren. De ochtendgeluiden weerklinken van de familie, de vrouwen zijn al aan het koken. Het is te heet onder de klamboe en ik ga snel naar buiten om het zweet van me af te spoelen. Een van de vele kinderen vult een emmer water voor me, als ze ziet dat ik wakker ben.
Gehurkt zit ik tussen de lage muurtjes om mezelf te wassen. Het is heerlijk het koude water te voelen na deze zweterige nacht. Het ruikt een beetje naar urine. Ik kom erachter dat deze wasplek ook gebruikt wordt om te plassen. Ik negeer de geur en geniet van het koele weer. Een kip steekt z’n kop om het hoekje. In razend tempo waggelt het beestje langs me heen door de ‘afvoer’ naar buiten. Ik droog me grinnikend weer af.
Mohammed is mijn gastheer in het dorpje Sognaayili. Hij heeft twee vrouwen en veertien kinderen. Van de vele toeristen die langskomen krijgt hij mooie spullen, zoals een mobiele telefoon, een camera en een zonne-oplaadbare lamp. Een van zijn zoons draagt een oranje KNVB shirt. Ik merk dat hij dit ook van mij verwacht, wanneer hij klaagt over het weinige geld dat hij krijgt.
Ik kom veel ontwikkelingshulporganisaties tegen in en rond Tamale. Een SOS-kinderdorp, Unicef, vele vrijwilligersorganisaties… ik besef me dat ik in een land ben, waar ik vroeger naar keek via de televisie. Kinderen met dikke buikjes van de ondervoeding zijn hier normaal. Ik let er niet eens meer op. Toch krijg ik een afkeer tegen de westerse ontwikkelingshulp. Ik krijg het gevoel dat veel Ghanezen verwachten geld te krijgen van de blanke voor een betere weg, een school of waterpomp, in plaats van zelf actie te ondernemen. In een kerk waar ik kom behandelt de dominee de inmiddels al derde collecte alsof het een veiling is. “Oh, zij gaf maar één cedi, dat kan meer! Geef twee cedi mensen, nog beter is vijf cedi! Kom op, het is goed te geven!”. Even later maakt de man foto’s van de kerk met zijn I-pad.
Mohammed is, zo blijkt, een vooraanstaand man in het dorp. Hij is de vice-chief. Hier kom ik pas achter wanneer plotseling allemaal vrouwen voor Mohammed buigen en blijven buigen terwijl ze met hem spreken. Nu snap ik pas waarom Mohammed het eten tegelijk met mij krijgt, terwijl de rest van de familie pas later eet. Hij dient met respect behandeld te worden, net zoals de gast.
Wanneer Mohammed me rondleid door het dorpje, ontmoet ik alle belangrijke of interessante mensen. We gaan langs de chief (hij wil graag trouwen met mijn Nederlandse vriendin Karlien), de fortune teller (mijn toekomst ziet er goed uit), de katoenspinster (de grap is, als je geen oude spinster bent, mag je dit werk ook niet doen), de kraamverzorgster en hierdoor ook een baby’tje van twee uur oud. Dat was natuurlijk erg speciaal, zo’n klein wondertje.
Ondertussen zijn de kinderen naar school, de vrouwen hun kleren aan het wassen of aan het koken en de mannen zitten in de schaduw van de boom of zijn aan het bidden. Vooral het bidden neemt veel tijd in beslag, omdat dit vijf keer op een dag gebeurd. De boom geeft verkoeling en ik zit rustig te kijken naar een klein jongetje. Hij moet huilen, zit wat te jengelen. Hij is gewoon moe. Z’n vader is het zat, pakt een tak en zwiept het tegen de rug van het kindje. Het jochie huilt natuurlijk nog harder, maar de vader slaat net zolang door, tot het kind naar huis loopt. Een motor komt aangereden. Een jonge man zit erop en heeft harde muziek aan staan op zijn mobiele telefoon. In Sognaayili is geen elektriciteit of stromend water, dus hij laad z’n telefoon op bij vrienden in de stad.
Zonder dat mijn gastheer het weet, besluit ik mijn muskietennet en overschot aan kleren weg te geven aan een minder bedeeld gezin. Misschien verkopen zij de spullen of misschien zie ik volgend jaar een klein jongetje in een te groot roze t-shirt lopen. Toch weet ik niet zeker of ik deze mensen gelukkiger maak door zomaar iets te geven. Ik denk dat het beter is als deze cultuur gewoon blijft zoals zij ooit was. Maar, er zijn al te veel blanken zoals ik in Ghana geweest.